Omdat veel belangrijke sporttoernooien in de zomermaanden plaatsvinden is de kans op een hoge omgevingstemperatuur tijdens het sporten vrij groot. Sporters kunnen zich voorbereiden op het inspannen in de hitte door te acclimatiseren.
Inspannen in de hitte
Tijdens het acclimatiseren past het lichaam zich aan de warme, en eventueel vochtige, omgeving aan. Dit kan zowel op een passieve manier door alleen in de warme omgeving te verblijven als op een actieve manier door zich in de warme omgeving in te spannen. Gedurende de acclimatisatie treden in het lichaam verschillende aanpassingen op die het de sporter mogelijk maken de inspanning in hitte langer vol te houden. Een grotere zweetrespons en een lagere kerntemperatuur zijn hier voorbeelden van (zie hier). Er zijn verschillende manieren waarop een sporter kan acclimatiseren. De meest gehanteerde methode is om de eerste dagen na aankomst in de warme omgeving zich korte tijd submaximaal in te spannen op een vaste intensiteit. Het is echter ook mogelijk om zich in te spannen tot het lichaam een bepaalde kerntemperatuur bereikt. Welke methode tot het beste resultaat leidt, en na hoeveel dagen dat resultaat optreedt is door onderzoekers van de universiteiten van Brighton en Bedfordshire onderzocht.
Verschillende manieren van acclimatiseren
Aan deze studie deden 24 mannen (VO2max omstreeks 50 ml/kg.min) mee die verdeeld over 3 groepen een 10-daagse acclimatisatieperiode doorliepen. Om voor alle proefpersonen gelijke omstandigheden te garanderen is het protocol in een klimaatkamer uitgevoerd bij een temperatuur van 40 °C en een relatieve luchtvochtigheid van 39%. De ene groep acclimatiseerde door dagelijks 90 minuten lang in de klimaatkamer te fietsen op een intensiteit die overeenkwam met 50% van hun VO2max. De andere groep fietste dagelijks op 65% van hun VO2max tot ze een kerntemperatuur hadden bereikt van 38,5 °C. De laatste groep fietste ook op 65% van hun VO2max maar deed dit de eerste 5 dagen tot een kerntemperatuur van 38,5 °C en de laatste 5 dagen tot 39,0°C. Zodra in de laatste 2 groepen de gekozen kerntemperatuur bereikt was, werd gedurende de resterende tijd tot 90 minuten de intensiteit van de inspanning verlaagd om de kerntemperatuur te handhaven. Zowel voorafgaand aan, halverwege, als na afloop van de acclimatisatieperiode moesten alle proefpersonen een looptest in de klimaatkamer doen waarbij de omstandigheden ongeveer gelijk waren als die tijdens het acclimatiseren. Hierbij moesten de proefpersonen met 9 km/u hardlopen op een lopende band die onder een hellingsgraad van 2% stond. Op het moment dat de proefpersonen opgaven of wanneer hun kerntemperatuur 39,7 °C bereikte stopte de test. Tijdens alle acclimatisatiesessies en de 3 looptesten zijn onder andere de hartfrequentie, de huid- en kerntemperatuur en de hoeveelheid zweet gemeten.
Bij alledrie de groepen leidde de acclimatisatieperiode tot een lagere hartfrequentie tijdens inspanning, een lagere huid- en kerntemperatuur en een grotere zweetrespons. Ook de hartfrequentie in rust was in alle groepen gedaald. Deze effecten waren overigens al na 5 dagen acclimatisatie bereikt. De laatste 5 dagen acclimatisatie leverden geen groter effect op. Tussen de 3 groepen is geen verschil gevonden in de onderzochte parameters.
Hoe te acclimatiseren
De resultaten van deze studie laten zien dat het niet uitmaakt hoe sporters fysiek acclimatiseren aan een warme omgeving, als ze het maar doen. Hoewel acclimatiseren op basis van de intensiteit van de inspanning in de praktijk makkelijker is toe te passen, heeft het aanhouden van de kerntemperatuur het voordeel dat de intensiteit van de inspanning hoger is. Voor topsporters die veelal tijdens hun taperperiode moeten acclimatiseren, is het belangrijk de intensiteit van de trainingen hoog te houden terwijl de duur van de trainingen afneemt. Voor hen zou het dus wellicht beter zijn te acclimatiseren op basis van de kerntemperatuur.
Bron
- Gibson OR, Mee JA, Tuttle JA, Taylor L, Watt PW, Maxwell NS (2015) Isothermic and fixed intensity heat acclimation methods induce similar heat adaptation following short and long-term timescales. J. Therm. Biol., 49-50: 55-65