De afgelopen jaren is veel onderzoek gedaan naar factoren die een rol spelen bij het ontstaan van blessures aan spieren, pezen en botten. Hoewel een aantal anatomische en biomechanische risicofactoren is vastgesteld, zoals verminderde kracht van de heupspieren, zijn er steeds meer aanwijzingen dat ook cognitieve factoren het blessurerisico beïnvloeden.
Een complexe sportsituatie – waarbij een sporter moet reageren op medespelers en tegenstanders – kan zorgen voor een hoge cognitieve belasting. Om op topniveau te presteren, moet een sporter namelijk niet alleen snel reageren, maar ook beslissingen nemen en beschikken over voldoende werkgeheugen. Sporters die niet in staat zijn om omgevingsfactoren snel en nauwkeurig te verwerken, bewegen anders. Daardoor kan er een grotere impact op het lichaam ontstaan en liggen blessures op de loer.
Uit recente studies blijkt ook dat sporters met een tijdelijk verminderde cognitieve toestand – zoals bij een hersenschudding – een ongeveer twee keer zo hoog blessurerisico hebben. Reden voor onderzoekers van de universiteit van Nevada om alle studies naar cognitieve vaardigheden en biomechanica tijdens sport-specifieke bewegingen gezamenlijk opnieuw te analyseren. Daarbij keken ze ook naar cognitieve vaardigheden van geblesseerde en niet-geblesseerde sporters.
Wat is al bekend?
- Blessures ontstaan door een wisselwerking van verschillende factoren, waaronder anatomische en biomechanische factoren.
- Een hersenschudding verhoogt het risico op een nieuwe blessure.
Wat is nieuw?
- Cognitieve factoren, zoals reactietijd en geheugen, spelen ook een rol bij blessurerisico.
Langzame reactietijd, trage informatieverwerking
De Amerikaanse onderzoekers concluderen dat sporters met minder goede cognitieve vaardigheden een bewegingspatroon laten zien dat wijst op een hoger blessurerisico. Bij sporters die bijvoorbeeld langzaam reageren en traag informatie verwerken, is de grondreactiekracht bij een landing groter en de stabiliteit minder dan bij sporters die sneller reageren en informatie verwerken.
Ook het aantal verkeerde landingen hangt samen met het geheugen. Met andere woorden: hoe slechter het korte termijn- en werkgeheugen, des te meer fouten een sporter maakt bij het landen.
Uit het merendeel van de studies naar cognitieve vaardigheden en blessureleed bleek dat sporters een aantal maanden voordat ze geblesseerd raakten slechter scoorden op verschillende cognitieve testen dan niet-geblesseerde sporters. Dit geldt met name voor de reactietijd en het geheugen – factoren die ook blessureleed bleken te voorspellen.
Onderzoek in de kinderschoenen
Hoewel onderzoek naar cognitieve risicofactoren nog in de kinderschoenen staat, laten de resultaten van deze overzichtsstudie zien dat cognitieve testen mogelijk kunnen helpen bij het herkennen van sporters met een verhoogd blessurerisico.
Met trainingsinterventies is het mogelijk om bepaalde cognitieve vaardigheden te verbeteren, maar het is nog onbekend of dit daadwerkelijk het blessurerisico verlaagt. Dat blijft ook de vraag bij topsporters, die vaak al over sterke cognitieve vaardigheden beschikken. Met het oog op blessures lijkt het in ieder geval van belang om – naast anatomische en biomechanische factoren – rekening te houden met cognitieve factoren.
Bron
- Avedesian JM, Forbes W, Covassin T, Dufek JS. Influence of Cognitive Performance on Musculoskeletal Injury Risk: A Systematic Review. Am J Sports Med. 2022;50(2):554-562. doi:10.1177/0363546521998081